Bovenstaande foto is van de gevelsteen boven het poortje van het “Wezenpad” of ook wel “Oude Weeshuisteeg” genoemd. De in oud-Nederlands en in gothische letters afgebeelde tekst van de gevelsteen is alsvolgt:
Den aermen dat ick gaf Is mijn ghebleven.
Dat ick hiele heeft mijn begheven.
Wat zou daar nou de betekenis van zijn?
Er zijn verschillende versies. De ondertussen overleden medewerker van het archief, Matthijs Struijs heeft een en ander uitgezocht en voorlopig houden we deze versie maar aan. Zijn onderzoek is te vinden op internet. Het Wezenpad liep van de Markt tot de Vleersteeg. Het was een rechte steeg die tot 1722 behoorde tot het Weeshuis aan de Markt. Het Wees-, armen- of gasthuis is toen verplaatst naar de Ridderstraat. Dat was niet het huidige weeshuis, maar een voorganger. In 1913 werden er drie pandjes in de Vleersteeg gesloopt voor de bouw van een brood- en banketbakkerij voor meester-bakker Cornelis Marinus van Dalen. Hierbij werd een muntschat aangetroffen in een houten kistje. Dit schept voor de genoemde tekst mogelijk wat licht in de duisternis. Op 6 augustus 1913 stond er in de Nieuwe Vlaardingse Courant dat een dag eerder bij het afgraven van grond bij het afbreken van een oud huis aan de Vleersteeg wel 93 oude zilveren munten gevonden zijn. Overigens was men in Vlaardingen niet blij dat de steeg door de bouw van de bakkerij werd afgesloten, want nu moest men helemaal omlopen via de Smalle Havenstraat…..
Om te tekst te verklaren gaan we terug naar de grote stadsbrand van 1574. Het was de tijd van de 80-jarige oorlog, de opstand tegen de Spanjaarden. De Spanjaarden waren in Vlaardingen en hadden een schans in Maassluis. De Geuzen waren in Schiedam. Uiteindelijk zijn de Geuzen naar Vlaardingen gekomen en hebben de door de Spanjaarden verlaten stad in brand gestoken. Waarschijnlijk heeft een van de bewoners de munten voor de stadsbrand al in de grond gestopt en het na de stadsbrand en verdere schermutselingen nooit meer terug kunnen vinden. Tot het in 1913 bij de sloop van de genoemde panden weer tevoorschijn kwam. De muntschat is onderzocht en de jaartallen op de munten variëren van 1566 tot 1571. Dus duidelijk van voor de stadsbrand. Struijs heeft onderzocht wie de mogelijke eigenaar zou hebben kunnen zijn. Dat alle archieven bij de stadsbrand zijn vernietigd hielp niet echt bij zijn zoektocht. Maar hij komt tot twee mogelijke eigenaren. De ene zou Jan Aemszn kunnen zijn, getrouwd met Anna Ariendr en in 1574 wonende in de Smalle Havenstraat. Alhoewel Jan Aemszn al voorkomt in het Poorterboek van 1555 is hij na de stadsbrand niet meer te vinden. Daarvoor was hij lid van de Vroedschap en was hij ook Schepen. Tot het jaar 1574. Anna Ariendr werd wel in 1586 nog wel genoemd. Mogelijk wist Anna niets van de schat die haar man begraven had. Buurman van Jan was Frans Corneliszn, die woonde op de hoek van de Markt en de Smalle Havenstraat. Hij was ook lid van de Vroedschap en Weeshuisvader. Ook hij zou de eigenaar geweest kunnen zijn.
In ieder geval was na de stadsbrand het Wees- of Gasthuis nog redelijk intact en snel weer opgebouwd. Daarmee lijkt de tekst aardig verklaard: “Den aermen dat ick gaf Is mijn ghebleven” ofwel het armenhuis was er nog. Maar “Dat ick hiele heeft mijn begheven”. Dat zou zijn: wat ik gehouden heb heeft mijn begeven ofwel was ik kwijt. Alhoewel sommigen zeggen dat wie de schat begraven had het geld beter gelijk aan de armen hadden kunnen schenken, want nou was hij het toch kwijt.
Achter het poortje van het steegje is een aantal jaren geleden een nieuw emaillen straatnaambordje geplaatst “Oude Weeshuisteeg” een verwijzing naar het vroegere Weeshuis. Dat kon en mocht niet in Nederland gemaakt worden en is gefabriceerd in Polen. De schat bleef tot 1929 in het bezit van de heer van Dalen. Hij schonk de schat aan de “Vereeniging De Vlaardingsche Oudheidskamer en Visscherijmuseum”, de voorloper van ons huidige Museum Vlaardingen. De schat is ondertussen geslonken tot 78. Of de schat nu nog in het archief ligt was even de vraag maar het is ondertussen overgedragen aan het Museum. Mogelijk komt het boven water bij de herwaardering. De vraag hoeft niet gesteld te worden: Het is dus echt Vlaardings. MARKT 49
In de vorige aflevering van het VrijwilligersNieuws hebben we aandacht geschonken aan de gevelsteen boven het poortje bij de Oude Weeshuissteeg. We gaan nu het huis op de Markt 49 hoek Smalle Havenstraat eens nader bekijken. Met name de geschiedenis. Want uit onderzoek is gebleken dat het pand wel een zeer oude historie heeft. We nemen het rapport van wijlen Matthijs Struijs er weer bij. Het pand was leenroerig aan eerst de Heren van Wassenaar en vanaf 1644 leenroerig aan de Prins van Oranje als Heer van Lek en Polanen. De oudste vermelding was in 1480, al was er buiten de overdracht geen verdere informatie. In 1582 werd Burgemeester Frans Corneliszn de eigenaar van het pand. In de overdracht staat de belendende percelen genoemd: “belent aen ‘t noorteynde des Heeren straet ofte Ommering van den Kercke; aen de zuytzijde het gasthuys; aen de westzijde eensdeels de Haevestraet ende ansdeels zeeckere bueren ende aen ’t oosteynde de Vleersteech”. De Ommering is de huidige Markt, Gasthuys is waar nu de Stadsschool is, Havestraet is de huidige Smalle Havenstraat. Het erf liep dus toen door tot de Vleersteeg. Al was er al een bebouwing in de Smalle Havenstraat gezien de kreet “zeeckere bueren”. Dit klopt ook wel gezien dat op 12 februari 1586 Anna Ariensdr, weduwe van de ook in de vorige editie genoemde Jan Aemzsn een pand verkoopt gelegen op de hoek van de Vleersteeg, belend aan de zuideinde Frans Corneliszn aan het noordeinde de “Havestraet” en oostzijde de Vleersteeg. Met een klein erve achter het huis van Frans Corneliszn. Matthijs Struijs merkt scherp op dat de kompasstreken die genoemd zijn niet helemaal kloppen. Frans Corneliszn was een zoon van Cornelis Claeszn Comen. Comen was waarschijnlijk koopman, gezien zijn naam Comen ofwel coman, koopman. Frans Corneliszn komt voor het eerst in Vlaardingen voor in 1569 toen zijn vrouw Grietje Dammisdr. Cleywerff was overleden en twee minderjarige kinderen achterliet. Frans moest 500 Karolusgulden vastzetten voor zijn kinderen en was dus niet onbemiddeld. Zijn kinderen Jannetje en Cornelis kregen ook juwelen en “kleinodien”. Zijn kinderen zijn al voor 1576 overleden. Frans huwde voor de tweede keer, nu met Maertghen Engelsdr. Met Maartghen kreeg hij nog dochter Hilletgen, genoemd naar de grootmoeder van moederszijde, Hilletgen Allertsdr. Frans was lid van de Vlaardingse vroedschap van 1576 tot 1595 en in die tijd was hij zelfs 7 jaar burgemeester. Hij was ook in 1586/1887 Heilige Geest-, gast- of Weeshuisvader. Dat stond er dus vlakbij. Frans heeft het huis trouwens gekocht van zijn broer Claes die het in 1570 gekocht van Pieter Vranckenszn Veenlandt. Het pakhuis naast het hoekhuis moet tussen 1809 en 1818 zijn ge¬bouwd. Het is opgetrokken van ijsselsteen. Het werd vanaf de bouw tot aan 1929 gebruikt als kaaspakhuis, waarna er een graanmalerij in werd gevestigd. De oorspronkelijke luiken ontbreken nog steeds. Zij waren tijde¬lijk verwijderd om ze te schilderen, maar nog niet terug. Jaren terug werd me verzekerd dat ze er echt nog steeds zijn. Blijft de vraag waarom het leengoed was van de Van Wassenaars. Zij hadden ter plaatse een dijkperceel. Die leenroerigheid van een betrekkelijk klein terrein midden in een stad moet een bijzondere reden hebben gehad. Er moet daar iets meer zijn geweest dan een gewoon woonhuis. Het zou kunnen dat er een molen of iets dergelijks gestaan heeft. Of iets met de waterhuishouding. Uiteindelijk kwam het pand in handen van de familie Dorsman met de eerste electrische maalderij en mevrouw Dorsman past nog altijd met veel elan op het mooie en markante pand.